Maak de zin af met een woord van 4 letters.
Ik ben een vogel en ik zit in de ....
De juf schrijft op het ....
Mijn broodje ligt op het ....
Twee en twee is ....
Ik loop met mijn ....
Ik kijk op de klok, de wijzer staat op de ....
Ik doe de bloemen in de ....